Rotterdamse kinderen terug op onderduikadres - Weerzien met Vriezenveen

Post date: Aug 24, 2010 6:43:29 PM

‘Het is als een tweede jas, die heb je altijd bij je. Vriezenveen is altijd in je gedachten.’ Dat zegt Tilly Sarens-Vonk over de periode dat ze met haar broer ondergedoken zat aan het Westeinde in Vriezenveen. Deze week was de Rotterdamse even terug op het adres waar nog zo veel herinneringen liggen.

De indrukken uit die periode die in haar zijn opgeslagen zijn sterk. Tilly Sarens-Vonk (69) spreekt zelfs van ‘naar huis’ als ze vertelt over haar geregelde terugkeer naar Vriezenveen, bijvoorbeeld voor begrafenissen van mensen die ze goed gekend heeft. Haar broer Hans Vonk (74) beaamt het grif. Ook hij heeft vele herinneringen aan Vriezenveen. Plezierige en minder plezierige, maar toch blijft het een heel belangrijk stukje van zijn leven. Een stukje, dat volgens allebei een geweldige impact op hun leven heeft gehad.

Tilly en Hans zijn twee Rotterdammers van origine, die in de oorlog zonder pardon door hun ouders werden meegegeven aan onbekenden, om deze verschrikkelijke jaren op een wat betere manier door te komen. ‘Ik weet nog dat ik op straat liep te spelen, het was na Dolle Dinsdag’, vertelt Hans Vonk over zijn vertrek naar Vriezenveen. ‘Het was oktober 1944. Komt er een jongen aan en die zegt: je moet thuiskomen, je moeder zoekt je. Thuisgekomen moest ik me meteen netjes aankleden, want ik moest naar Vriezenveen, zei mijn moeder. Via mijn broer kon ik met een paard en wagen naar Twente reizen. Het ging allemaal heel snel.’ De toen veertienjarige Hans kreeg slechts een persoonsbewijs mee. Een koffertje was niet nodig, want kleding was er nauwelijks. ‘Ik had maar één pak’, zegt Hans. ‘Met een stropdas’, herinnert zus Tilly hem snel. ‘Ja, met een stropdas. In dat pak moest ik werken, maar ik moest er zondags ook mee naar de kerk.’ Bij de herinnering aan die tijd wordt het de Rotterdammer even teveel. ‘Het is nog steeds heel emotioneel voor mij’, verontschuldigt hij zich en vertelt verder van de lange, spannende rit, waarin ze onder meer beschoten werden. Maar het einddoel werd na vijf dagen gehaald en de jonge Rotterdammer werd een nacht ondergebracht bij de familie Jaspers Faijer, de pleegouders van Tilly. Hij kon daar niet blijven en de dag erna werd hij naar Theo en Jo Winter aan het Westeinde 412 gebracht, waar zijn jongere zusje Greetje ook al was ingekwartierd. Met de komst van Hans waren alle zes kinderen Vonk nu in Vriezenveen, hoewel er vreemd genoeg onderling weinig tot geen contact was in die periode.

Treinreis

Vriezenveen kreeg voor Tilly betekenis in 1942. Ze was acht jaar en was eerder al in Oldenzaal geweest als ‘bleekneusje’. De treinreis naar Vriezenveen, waarbij de reizigers vaak werden geconfronteerd met beschietingen, staat haar nog scherp voor ogen. Aangekomen op het station werd de groep kinderen warm onthaald door een comité van moeders met lijsten in de hand, waarop de namen van ‘hun’ kinderen stonden. Tilly kwam bij de kinderloze familie Jaspers Faijer op het Oosteinde terecht en zegt het daar heel erg prettig te hebben gehad. ‘Toch was het niet niks om als stadskind op het platteland terecht te komen. Je kwam in een wereld die je totaal niet kende. Hier had je bijvoorbeeld ’t huusie, terwijl wij een normale wc hadden thuis. Alles was anders.’ Terwijl Tilly Sarens haar verhaal vertelt, duikt er af en toe een nog niet vergeten Vriezenveens woord op. Ze lacht. ‘Toen ik na de oorlog weer thuis was, hadden mijn zusje en ik eens ruzie om een pop. Tijdens die ruzie scholden we hard in het Vjens. Mijn moeder zei wanhopig: ik kan mijn eigen kinderen niet meer verstaan, het zijn net een stel Chinezen!’ Tilly heeft louter goede herinneringen. Ze zat met plezier op de Rehobothschool, had vriendinnetjes en werd lief en zorgzaam behandeld. Haar broer Hans had het wat moeilijker. Kleine zusje Greetje had inmiddels een stevige plaats ingenomen in het gezin Winter en toen kwam daar ineens dat veertienjarige lefgozertje uit Rotterdam bij. Nergens bang voor, altijd haantje de voorste. Het was een reden voor ‘oom’ Theo Winter om werk voor Hans Vonk te creëren. Er waren namelijk nog twee joodse onderduikers in huis en twee politieagenten uit Enschede. Ze wilde per se geen aandacht trekken van de Duitsers. ‘Ik heb hard moeten werken en heb zelfs nog turf gestoken. Ik weet nog dat oom Theo mij eens de opdracht gaf om de turfschuur netjes te maken. Witte en zwarte turf, alles was door elkaar gegooid. Zo was ik lang bezig en dat alles in het pak waarmee ik hier gekomen was. Ik moest daar ook mee naar de kerk.’

Reünie

Tilly en Hans zitten vol verhalen. Gebeurtenissen en ervaringen die hun leven hebben gemaakt zoals ze nu zijn. Ze worden nog geregeld met hun Vriezenveense jeugdjaren geconfronteerd, ook door toevallige contacten. Ze kijken dan ook halsreikend uit naar de reünie die de vereniging Oud-Vriezenveen op 1 mei houdt in restaurant Koebrugge. Een bijeenkomst waar ze met lotgenoten hun verhalen kunnen delen. José Bosch-Höfte, mede-redacteur van het kwartaalblad Waver ’t Vjenne, heeft toevalligerwijze het initiatief hiervoor genomen, door het lezen van een door radiopresentatrice Lettie Kosterman geschreven boekje over haar oorlogsjaren in Vriezenveen. José zocht daarna contact met Hans en Tilly om een verhaal te schrijven voor het blad. Hans Vonk deed daarna - enthousiast geworden - een oproep via Radio Rijnmond voor nog meer ‘bleekneusjes’ van destijds in Vriezenveen. De reacties hierop waren zo groot, dat er besloten is een reünie te organiseren. In Vriezenveen waren minimaal driehonderd kinderen uit Rotterdam, maar ook kwamen ze uit Den Haag en Utrecht. Ook deze categorie is welkom op de bijeenkomst.

Contact hierover is te verkrijgen bij het museum Oud Vriezenveen, tel. 0546-563476.

Dit artikel werd gepubliceerd in De Twentsche Courant Tubantia van maandag 20 maart 2004.