Vriezenveen
't Vjenne is de dialectische naam voor Vriezenveen en is gelegen in het noordwestelijk deel van Twenthe. Het bestaat uit het dorp van dien naam en de buurtschappen Bruinehaar (pas na 1770), de Pollen, Vriezenveenschewijk, Westerhaar en Aadorp. Dit dorp vertoont merkwaardige verschillen met de overige Twentse dorpen, wat betreft de taal, de ± 6 km lange dorpsstraat waaraan de huizen trapsgewijs staan en het karakter der bevolking. Deze verschillende zijn te verklaren uit het feit, dat de plaats is ontstaan uit een volksplanting. Volgens een acte bij Raed van Beugelskamp in 1323, waren de Hollanders reeds begonnen met het maken van onland tot land en na 1350 kwamen de Friezen in groot getal. Voorheen heette Vriezenveen Almelerveen en het was een woest gebied bestaande uit moerasveen en hoogveen. In 1364 gaf "Evert van Heker Junchere toe Almelo en de juncfrouwe Bathe zijn echte wijf" bij privilege brief, hoeven ten gebruike uit aan die "vrije Vresen en de alle lude en de oere erfgenamen die daar nu wonet op den vene, dat ghelegen is tusschen der wederder (dit is Wierdensche) wueste en de Bavesbeke" (later de schipsloot). De pacht die voor een hoeve betaald moest worden bestond uit 1 emmer boter Zwolsche maat, en deze pacht werd ± 1956 middels de ruilverkaveling afgekocht.Het karakter Tot de rechten behoorden o.a. de vrije waterloop, recht van opgang, het kiezen van een schout op St. Walburgsdag (1 mei), het halen van een priester na hunner landswijze en na de Hervorming een predikant, bevestiging had daarna plaats door de heer Van Almelo, dit was nog tot aan 1922 toe (het zogenaamde Collatierecht). De schout werd in de gemeente bijgestaan door een college van kerkmeesters en zestienen, zij werden door de gehele gemeenschap gekozen en in die dagen werd het de universiteit genoemd. De kolonisten (Hollanders en Friezen) genoten dus voorrechten en vrijheden, die men elders in Twenthe op het platteland tevergeefs zoekt en die aan stadsrechten doen denken. Geen wonder dat de nazaten van de "vrije Vresen" onder die omstandigheden hun volkskarakter bewaarden, dat zich kenmerkt door vrijheidszin en gehechtheid aan hun geboorte grond. Pas aan het einde der Tweede Wereldoorlog in 1945 kwam hierin verandering.Het dialect
Het dialect is gemengd Friesch-Saksisch aldus de schrijver Johan Winkler, hij noemt het Saksisch de schering en het Friesch de inslag. Doch door Dr. W. de Vries is erop gewezen dat de bijzonderheden in het Vriezenveense dialect, die men aan Friese oorsprong toeschreef, veel meer overeenkomst vertonen met het Munsters dialect; er komen in het Munsters-Westfaals dan ook veel meer woorden voor, die met Vriezenveen gelijkluidend zijn, dan in het Fries. Ook Groningse elementen zijn aanwezig in het Vjééns en dit is niet zo verwonderlijk, daar Pedze (Peize) ten oosten van Groningen lag en behoorde tot het bisdom Munster. Nu is het merkwaardig, dat de heeren van Peize in de 13e en 14e eeuw in nauw verband stonden met de Heeren van Almelo. Omstreeks 1300 komt voor een Ridder Engelbert genaamd van Almelo en van Peize; een tak hiervan was gevestigd op het huis Vogelsang, de latere Bellinckhof. Deze Engelbert was borchman van Almelo. Het dialect Vjééns heeft dus ook zijn oorsprong vanuit Groningen en Holland, wat moge blijken uit het nog steeds gebruikelijke woord "waond" (wand) dat een vlaktemaat uitdrukt en in de 14e eeuw alleen in het Hollands Noorderkwartier voor kwam.
Het wonen
Zoals hiervoor vermeld, werd de te betalen pacht in boter vastgesteld, de bewoners der hoeven waren verplicht deze te "bouwen", er werden verschillende bepalingen gemaakt om de waterafvoer te verbeteren, dit alles wijst er op, dat de vestiging geen veenkolonie is geweest, zoals meestal, waarschijnlijk ten gevolge van misleiding door de naam Vriezenveen wordt aangenomen. Een eigenaardigheid voor ons dorp is de telkenmale verplaatsing van de vestiging, naarmate de ontginning voortgang had. Begon men ± 1300 aan de Aadijk in de Agtermaten, plus minus 1420 waren er volgens protocollen 40 hoeven aan de oude weg, nu de Wester- en Oostermaatweg. Een hoeve was 16 akkers breed en een akker 7 meter. De 40 hoeven strekten zich dus uit over een breedte van 4480 meter, wat ongeveer overeenkomt met de lengte der tegenwoordige dorpsstraat van de Schipsloot tot het Overijsselse kanaal. Na 200 jaar woonde men meer noordwaarts aan de Buuterweg (Buitenweg) dat is ter hoogte van het oude kerkhof. Op een kaartje van 1627 staat de kerk met vele huizen aan de Buuterweg, maar ook komt op deze kaart reeds noordelijker een weg voor, waaraan reeds huizen staan. Op 28 februari 1666 werd deze kerk in de Munsterse oorlog door een kanonskogel vernield, zij werd niet op dezelfde plaats opgebouwd, maar noordelijker op het terrein aan de dorpsstraat tegenover de oudheidkamer (voormalig gemeentehuis).
De woning
De Vriezenveense woning behoorde tot het "halle huistype"; kenmerkend is o.a. de houten topgevel en het is van geen architectuur met een grote A. Het is zich, bij alle boerentrots, toch te zeer bewust van zijn dienende taak. Er werden geen kostbare materialen aangeschaft, immers hout was er voldoende om de gebinten en deuren te maken. De dakbedekking bestond voornamelijk uit riet en heel vroeger uit twijgen en plaggen. Aanvankelijk is men begonnen met de indeling als van een lös huus en later ontstonden er vertrekken gevormd door houten schotten en ingebouwde bedsteden (berrestjea's).
De keuken (kjökken)
De hierboven afgebeelde foto van de boerenkeuken is wel het langst bewaard gebleven. Het lösse veur had toch zijn eigen bekoring en wordt thans door menigeen in modernere vorm overgenomen. Achter deze keuken lag de ruimte genaamd de djälle (deel), waar de bedrijfsuitvoering plaats vond. Hier werd het vee verzorgd en het koren gedorst met de vlegel. Hier werd ook het jongere vee geboren en stierf ook menig dier, hetwelk door de tijden heen altijd werd gezien als een groot verlies, maar was men over de schrik heen, dan werd er vaak gezegd: bjetter op de djelle, as op de kjökken. Waarmee men bedoelde, beter een stuk vee, dan een geliefde.
Het bestaan
Zoals reeds vermeld, hadden de eerste kolonisten zich gevestigd op het terrein tussen de tegenwoordige Schipsloot en de vroegere weg naar de Woesten (de Boerendijk) dat later het Overijsselse kanaal werd. Het bestaan (levensonderhoud) is begonnen met de landbouw, de turfwinning kreeg later grotere omvang, daar het hoogveen noordelijker lag. Eerst nadat de gemeente in de jaren 1890 tot 1895 het Veenkanaal had laten graven, kwamen deze veengronden in exploitatie. Aan de landbouw alleen had men niet genoeg en door de verbouw van vlas, ontstond er handel in linnen en lijnzaad. Het gesponnen vlas werd in het kader van de huisvlijt geweven en dit werd op den duur de voornaamste bron van de welvaart. Want dat het niet slecht ging met de handel blijkt wel uit de protocollen van het schepengericht der stad Almelo, die tot 1626 teruggaan. Hieruit blijkt dat het merendeel der daar ter plaatse in die tijd genomen hypotheken van Vriezenveense geldschieters afkomstig waren, ook andere naburige plaatsen werden vaak genoemd.
Hierop zinspeelde een Vriezenveense dichter, toen hij schreef:
Het grijze Sibculo
en al 't naburig volk van Daarle, Ham en Wierden.
Ja, 't statig Almelo
zal steeds een dankbaar oog op onze voorspoed vesten,
waaruit hun welvart sproot.
Wij voerden schatten aan uit 's werelds vier gewesten
en stortten ze in hun schoot.
De handel in linnen en zaad strekten zich uit naar de provincies Holland, Friesland en Groningen, maar ook naar het buitenland, Oost-Friesland, Oldenburg en de Duitse kust der Oostzee. Hier kon men immers de Vjenne taal verstaan. Ook de centra van de oude Hanzehandel: Bergen in Noorwegen, Kopenhagen evenals Koerland werden bezocht. Daarna verplaatste men zich naar Rusland waaraan de meeste herinneringen nog bewaard zijn. Anderen zochten hun afzetgebied nog verder van huis, zij reisden naar Spanje, Portugal, West-Indië en naar Italië en de Canarische eilanden. In het Schouten gerigt van Vriezenveen is meermalen sprake van personen die langen tijd van het dorp afwezig waren, soms met vermelding, dat zij zich in verre landen ophielden, enigen van deze zijn spoorloos verdwenen, van anderen blijkt, dat zij in het buitenland zijn overleden. Volgens een kalender met aantekeningen verbleven de kooplieden Hendrikus Boeschen na 1767 in Koerland, is 1755 waren in Lissabon Hermannus Boeschen, Jan Leenerts Wolters en Jan en Johannes Jaspers Bramer. In 1764 was Barend Wichers in Spanje. Ditzelfde jaar was Evert Heineman in West-Indië en Jan en Hendrik Berkhof vertrokken in 1758 naar Curaçao, zij namen voor een waarde van f. 15.828,- aan waren mee en Wicher Jansen en Hendrik Schoenmaker die eerder waren vertrokken hadden voor een waarde van f. 15.132,- meegenomen.
De handel nam zulke grote vormen aan dat men met verschillende families een compagnonschap ging vormen. Uit de protocollen van het Schoutengerigt te Vriezenveen leren we nog enige van die Compagnieschappen kennen, want deze moesten tot het oprichten daarvan verschijnen bij de schout. De reizen naar Rusland gingen gedeeltelijk, meestal tot Lübeck, over zee, maar soms ook geheel over land. Een paar firma's (compagnies) hadden een eigen reiswagen, waarmee men van Rusland naar Vriezenveen en omgekeerd reed. Op poststations (meestal herbergen) werden dan de paarden gewisseld.
Van een gezelschap bestaande uit 4 personen weten wij volgens een reisjournaal dat ze 13 juli 1826 uit Vriezenveen vertrokken en de 28e dier maand te St. Petersburg aankwamen. De reis werd slechts onderbroken om van paarden te verwisselen en om te eten, slechts te Memel werd een zeer korte nachtrust gehouden. Niet alleen kooplieden trokken naar Rusland, maar ook ambachtslieden, als wevers, kleermakers en timmerlieden. Ofschoon er in het begin der vorige eeuw niet meer zoveel Vriezenveners te St. Petersburg gevestigd waren, bleven daar toch enige hunner zaken bestaan, tot dat het systeem der Bolsjewieken de oorzaak werd van hun ondergang.
Industrie
Wicher Jansen voortkomende uit de Compagnieschap Jansen-Gebr. Prinsen, stichtte met Tilanus op 17 november 1869, een stoomweverij waarin 32 personen werkzaam waren. In 1874 werd aan de katoenweverij een tricotage fabriek toegevoegd, die weldra in omvang toenam en welke producten alom in de lande en buitenland -veelal Nederlands Indië- bekend waren. Deze industrie heeft grote invloed gehad op de algemene welvaart ter plaatse, temeer daar de werklieden hoofdzakelijk gevonden werden onder de op de boerderijen overtollige werkkrachten. Het gevolg hiervan was tevens, dat er zich niet zo zeer een bepaalde stand van fabrieksarbeiders ontwikkelde, maar dat de meeste arbeiders, gehecht aan het boerenbedrijf, wat tuingrond in huur of eigendom trachtten te krijgen, waarop zij voor eigen gebruik verschillende producten kweekten. De firma werkte dit in de hand door de fabriek op zaterdagmiddag te sluiten. In 1930 waren ruim 1.100 personen bij Jansen en Tilanus in dienst. In de jaren 60 kwam aan deze industrie een einde. Als gevolg van het stoppen met de linnenhandel naar 't buitenland o.a. Rusland, werd het afzetgebied gezocht in het binnenland. Hieruit ontstonden twee lingeriefabrieken, de namen fa. Gebr. Hospers en fa. De Lange en Jonker hebben nog steeds een goede weerklank. Een brikettenfabriek, die in 1897 aan het Overijsselse kanaal werd gebouwd leverde weinig succes op; zij werd in 1927 in turfkoolfabriek omgezet, maar ook deze bestond slechts korten tijd. De handel heeft de Vriezenveners in het bloed gezeten en nog, dit als oorzaak van hun karakter in het onderdeel: de vrijheidszin, zie hiervoor in verhouding tot het aantal inwoners de vele zelfstandigen (winkels en bedrijven).
De grote brand (braond)
Dinsdag 16 mei 1905 in de namiddag om 2:30 uur brak een hevige brand uit in Vriezenveen, het welk een ramp kan worden genoemd. In 't geheel branden er 228 huizen = 285 woningen af op een lengte van plm. 4 km. gelegen aan de noordzijde van de dorpsstraat. De sterke oostenwind en de droogte van de laatste tijd belemmerde het blussingswerk. Behalve de genoemde woningen gingen tevens 2 kerken en het gemeentehuis in de vlammen op. De genietroepen brachten uitkomst voor de 1.400 daklozen en zetten her en der tenten voor hen op. Overal werd in de lande voor deze ramp gecollecteerd, in totaal kwam er meer dan f. 54.000,- binnen, voor die tijd een flink bedrag. Ook van het Koninklijk huis werden giften ontvangen en H.M. Koningin Wilhelmina en haar gemaal Prins Hendrik brachten een bezoek aan het dorp en wel op vrijdag 19 mei. Zij kwamen in 3 automobiles aan met hun gevolg. Als de Vriezenveners herinnerd worden aan deze ramp, dan komt ook het bezoek van het Koninklijk huis ter sprake en dan zegt men: "De Koninginne was niks greuts en ze knikk'n tieg'n iedereine".
Aardrijkskundige gesteldheid
Eeuwenlang bleef Vriezenveen van de buitenwereld nagenoeg afgesloten, het verkeer kon slechts plaats nemen over onbegaanbare zandwegen en over de Bavesbeek, later gekanaliseerd en Schipsloot genaamd. Over dit water heen werden met lange smalle schuiten vrachten turf en andere goederen naar Almelo vervoerd. Verbetering trad eerst in 1852 in, nadat door particulieren de weg naar Almelo werd verhard met grind. In 1855 werd het kanaal Almelo-Zwolle geopend, en in 1906 werd door den aanleg van de Noordooster Lokaalspoorweg, de lijn Almelo-Mariënberg in gebruik genomen. Door de handel en de vooruitgang van landbouw en industrie, heeft Vriezenveen zich tot een welvarende gemeente ontwikkeld, de gestadige vooruitgang blijkt ook uit het stijgend aantal inwoners, dat in 1748-1886 bedroeg, in 1811-2.041, in 1835-3.211, in 1891-3.850 en in 1916-5.834, in 1929-8.659, in 1955-11.797, terwijl het op 31 december 1979 tot 16.865 was gestegen. De oppervlakte der gemeente was in 1857-7.213 bunder of ha., in 1930-7.314 en in 1980-7.409 ha. In 1969 kwam de eindafwikkeling van de ruilverkaveling tot stand, 4.397 ha. waren hierbij betrokken. Ook Koningin Juliana bracht in verband hiermede een bezoek aan Vriezenveen en wel op 6 mei 1958.
Dit artikel werd geschreven door Herman Jansen Dzn. (Harman van Potderk) en bijeengebracht uit de geschriften van G. Dumbar, J. Geerdink, dr. L. Jonker en Herman Jansen Jzn. (Mieten Harman).