Smelts Schuur

Op het Oosteinde van Vriezenveen staat een koetshuis vroeger behorende bij een ervoor staande villa, die reeds lang is afgebroken. De villa behoorde aan de heer Frits Smelt, even als het koetshuis, daarom wordt het koetshuis ook wel "Smelts-schuur" genoemd. Het koetshuis is na het overlijden van Frits Smelt lange tijd als landbouwschuur in gebruik geweest; bij de toenmalige eigenaars, de familie Eshuis. Hein Eshuis kocht de boerderij van Gerrit Tutertjen en kreeg zodoende de huisnaam "'n Tuut". De boerderij stond waar nu de Barend Lemansstraat is. Later kwam Hein Eshuis ook in bezit van het koetshuis van Smelt. Daarom wordt door de omwonenden meestal gesproken van "de schuur van 'n Tuut".

Frits Smelt behoorde tot de zogenaamde Rusluie, die handel dreven op St. Petersburg. Hij had samen met zijn broer Egbert Smelt een handelshuis in St. Petersburg. Ze verdienden er veel roebels, en konden zodoende gemakkelijk de voor die tijd kapitale stenen schuur laten bouwen. Het terrein van de afgebroken villa was jarenlang omgeven door een hoge schutting en had voor de schooljeugd altijd iets geheimzinnigs. Alleen aan de oostkant was een grote toegangspoort. Twee gemetselde pilaren, afgedekt met een geprofileerd kapiteel van Bentheimer zandsteen, hebben er nog lang gestaan. Ook aan het koetshuis werd niets gespaard: de panelen van de grote inrijdeuren waren versierd met prachtig smeedwerk. Boven deze deuren, een venster met keperboog en raamdeuren, waardoor de handelswaar op de grote zolder kon worden gebracht.

In gedachten zien we zo van hieruit de Rusluie afscheid nemen van vrouw en kinderen, en met hun reiswagen, volgeladen met linnen en getrokken door twee paarden, op weg naar het 2400 km verder gelegen St. Petersburg. Als we nagaan dat, wanneer in de vorige eeuw iemand op reis ging van Leeuwarden naar Amsterdam er voorbede voor hem werd gedaan in de kerk, dan kunnen we zien welk een onderneming het was van deze Vriezenveners om de tocht naar Rusland te maken.

Ellipsboog

Het koetshuis was oorspronkelijk 7x14 m met voor en achter grote inrijdeuren. Waren de voorste deuren voorzien van een eenvoudige strekse boog, de achterdeuren hadden een mooie ellipsboog: men kon dus door de schuur heen rijden. Door de goede zaken die men deed in St. Petersburg was de schuur al spoedig te klein en besloot Smelt de schuur met acht meter te verlengen. Hierbij liet hij de grote inrijdeuren aan de zuidkant vervallen, omdat het vervoer per eigen reiswagen in onbruik raakte, want er was inmiddels een goede spoorwegverbinding met St. Petersburg tot stand gekomen, wat het reizen heel wat veiliger en comfortabeler maakte dan per eigen karos.

De bovengenoemde ellipsboog met de duimen waaraan de deuren draaiden is thans nog te zien in de schuur, geheel uitgevoerd in schoonmetselwerk, evenals de muur van de personeelsverblijven. In plaats van de grote inrijdeuren kwamen er nu in de nieuwe achtergevel twee prachtige rondboogvensters met roede verdeling, en in de topgevel twee heel bijzondere keepboogramen met daarboven weer een ruitvormig raam in de top. Smelt zal zich hierbij ongetwijfeld hebben laten inspireren door de rondboogvensters in de Vriezenveense handelshuizen naast de Hervormde kerk aan de 'Newski Prospekt' te St. Petersburg, en in het winkelcentrum 'Gostinny-Dwor', waar ook veel Ruslui hun winkel hadden.

In de nieuwe uitbreiding van de schuur kwam ook een kelder, met daarboven zogenoemde opkamers welke aanvankelijk dienst deden als personeelsvertrekken. In de oostgevel twee ramen met roede verdeling voor deze kamer en daaronder twee kelderramen met luiken. In de westgevel ook weer de rondboogvensters en rondbogen boven de toegangsdeuren. Ook was hier een dakkapel aangebracht met dubbele deuren. Oorspronkelijk liep er namelijk ook een weg langs de westzijde van de schuur, zodat men deze ook van de zijde kon bereiken. Langs de toegangsweg aan de oostkant stond een prachtige rij eikenbomen, maar de eerste boom aan de dorpsstraat was zoals bij meerdere Rushuizen haast altijd een kastanjeboom.

In de schuur heeft jarenlang de wagen gestaan waarmee de Ruslui naar St. Petersburg gingen. Deze reiswagen die gezamenlijk eigendom was van enkele Ruslui, was niet voorzien van veren maar hing geheel in zwarte leren riemen. Dus heel wat comfortabeler dan de Utrechtse studenten die de tocht in 1966 ook maakten, met een oude huifkar (zonder veren) met ijzeren hoepels om de houten wielen: zij kwamen geradbraakt in St. Petersburg aan. Ook deden zij zelfs nog Moskou aan. Dus een hele prestatie, want het was nog in de tijd van het IJzeren Gordijn. Van de Russen mochten er geen paarden voor de huifkar en daarom namen ze een landbouwtrekker. Deze huifkar staat thans nog in Vriezenveen, met op het zeildoek geschreven: "Tusse de Russe". Ook de moderne Ruslui, de Heren Goossens, Haakmeester en verslaggever Willy Pot van het Dagblad Tubantia, die in juni 1992 de tocht in het voetspoor van de oude Ruslui per koets (en vrachtwagentrailer) maakten naar Sint Petersburg, lieten zich voor vertrek uitgebreid fotograferen, met de toenmalige burgemeester van Vriezenveen, de Heer Van der Zaag, voor het oude koetshuis, compleet met koets en paarden. De originele reiswagen van de Rusluie is helaas bij een brand verloren gegaan. Dit was geen rond model, zoals de kleedwagen die wij kennen, maar had een meer vierkante opbouw, zodoende had men meer laadruimte voor koopwaar en reizigers.

Smeltsdennen

Frits Smelt keerde op oudere leeftijd terug naar Vriezenveen. Hij liet zich in Almelo aan de Vriezenveense kant een villa bouwen, want de Rusluie waren door hun jarenlang verblijf in de metropool St. Petersburg hun geboortedorp ontgroeid. Anderen waren Smelt al voorgegaan. Waar thans het verpleegtehuis Eugeria staat, stond aanvankelijk de villa van de rusman Kunst, die later verbouwd werd tot Diaconessenhuis. Daar achter aan de Vriezenveense weg stond het herenhuis van de rusman Tutertjen, waar later het Christelijk Lyceum in werd gevestigd. Hier tegenover, waar nu het bejaardencentrum de Klokkenbelt staat, stond het Paviljoen, een kasteelachtig gebouw met ronde toren gebouwd door Adolf graaf van Rechteren Limpurg, met Adamina gravin van Rechteren Appeltoren (waarnaar de Adastraat is genoemd), omdat zijn moeder nog op het kasteel woonde. De Rusluie woonden dus echt in een elitebuurt, prachtig in de lommerrijke omgeving.

Later werd de Vriezenveense buurt nog versterkt toen het Paviljoen werd aangekocht door de heer Tilanus, directeur van de fabriek Jansen en Tilanus te Vriezenveen. In het koetshuis naast het Paviljoen woonde Mannes de Wit, ook een Vriezenvener die z'n directeur dagelijks in een met twee paarden bespannen rijtuig naar de fabriek in Vriezenveen bracht; later werd een Daimler aangeschaft, en werd De Wit van koetsier, chauffeur; wat voor Mansoom een hele overgang was.

Onze Frederik Smelt legde de afstand van 7 km van Almelo naar Vriezenveen, voorzien van een stevige wandelstok, graag te voet af. En mocht onze wandelaar even willen uitrusten, dan was daar even ten oosten van de Almeloseweg, waar nu de Oostermaatweg is, een mooi stukje ongerepte natuur begroeid met dennen. Omdat het op 't land van F. Smelt was, werd het "Smelts dennen" genoemd. Het was ook een geliefd plekje voor minnende paartjes. Als de jongelui op 't Vjenne in die tijd 's avonds vroegen wat zullen we doen, dan werd wel gezegd: "Weeld wòn'n in Smelts dòn'n". Helaas is ook dit stukje natuur door de ruilverkaveling verloren gegaan.

Gouden vijfje

Hoewel F. Smelt in Almelo woonde, voelde hij zich toch nog sterk verbonden met 't Vjenne. Zo zorgde hij er mede voor dat er een verharde weg kwam tussen Vriezenveen en Almelo. Dit was wel nodig, want bij veel regen veranderde de zandweg in een modderpoel. Een dominee uit Almelo, die in die tijd een preekbeurt in Vriezenveen moest verzorgen, begon zijn preek met een ware tirade op de slechte staat van de Almeloseweg, waarover hij Vriezenveen slechts met grote moeite had weten te bereiken. Ouderling Bramer begon het verhaal over de slechte weg ter vervelen. Hij stond op en zei tegen de dominee, dat men nu eindelijk wel eens Gods Woord wilde horen verkondigen. Waarop de dominee zei: "Dat komt straks, broeder!". Op z'n wandelingen naar Vriezenveen zag hij echter dat veel sten in de sloot belanden. Hij vond dit jammer en beloofde aan de jongens die aan de Almelose weg woonden vijf cent per kruiwagen stenen die ze uit de sloot haalden. Toen hij weer eens langs kwam, zag hij een klein jongetje staan huilen. Smelt vroeg hem wat er aan de hand was. De jongen zei dat hij ook flink had meegeholpen maar dat de grote jongens hem niks hadden meegegeven. Smelt tastte in z'n vestje en gaf de jongen een muntstuk. De jongen ging er vlug mee naar zijn moeder, die schrok, want het was een gouden vijfje. De volgende dag hield de moeder Smelt aan en vroeg of hij zich niet vergist had; dat was toch "veels te veel"; waarop Smelt zei: "Wa'k gieëven hebbe he'k e gieëven".

Aangekomen in Vriezenveen ging hij vaak naar de bovengenoemde Smelts Schuur waar hij, volgens overlevering in de tot gelagkamer omgedoopte opkamer, samen met andere oude Ruslui, onder het genot van een borrel verhalen ophaalde van hun verblijf aan de "Newa" en de reizen naar Rusland. Namelijk hoe ze zich bij een van de eerste tochten met veel moeite de wolven van het lijf wisten te houden. Enkele geweren behoorden daarom ook tot de vaste uitrusting. Evenals een oud paard dat achter de wapen liep, en wanneer men de wolven met het geweer niet meer van zich af kon houden werd het oude paard losgesneden, ten prooi aan de wolven en konden de Ruslui ontkomen.

Ook zullen ze ongetwijfeld gesproken hebben over de snelle tocht in het jaar 1826 door Jakob Kruys, Lucas Brouwer en z'n plaatsgenoten Egbert Engberts en Hendrik Smelt, die de tocht in 14 dagen aflegden met "eigene kales". Men reed dan ook praktisch dag en nacht door. Er werd 62 keer van paarden gewisseld en in totaal door 90 steden en dorpen gereisd. Maar niet altijd ging de reis zo voorspoedig. Ook is bekend van een pas getrouwd paar, die met veel pech hadden te kampen en met een zwaar gehavende wagen in St. Petersburg aankwam. Normaal duurde een tocht over land meestal 3 à 4 weken.

Frits Smelt woonde aanvankelijk in Vriezenveen in een echte Rusluie buurt. Aan de westzijde van hem stond het rushuis van de familie Harmsen, tegenover café Bramer (de Piep'n). Nu is er een showroom van Eshuis Bouwmaterialen gevestigd. Enkele huizen verder naar het oosten woonden tegenover elkaar de Ruslui families Kruys en Companjen daar waar nu de families Roelofs en Dekker wonen. Frits Smelt was ongehuwd en woonde later, zoals reeds gezegd, in Almelo samen met zijn ongetrouwde zuster Gerharda en dienstbode Dina Koster uit Wierden, daar ook wel Russen Dina genoemd.

Na het overlijden van Frits Smelt in 1912 vertrok z'n zuster Gerharda, samen met de dienstbode Dina Koster naar haar broer Egbert Eduard Smelt in St. Petersburg. In 1920 gingen ze echter als één der laatste Rusluie met de "Lingestroom" weer naar Vriezenveen terug in verband met de Russische revolutie. Frits Smelt was een zoon van Hendrik Smelt, geboren te Vriezenveen op 1 mei 1802 en overleden aldaar op 30 december 1877. Het graf van Hendrik Smelt en zijn vrouw Hendrika Engberts bevind zich op het oude gedeelte van de Algemene Begraafplaats te Vriezenveen kop het zogenaamde "Riekeluis Kaikhof". Hier tegenover ligt ook de grafsteen van de ouders van Hendrik Smelt, namelijk van Egbert (1774-1840) en Hendrika te Cate (1776-1846). Deze steen is vermoedelijk van de oude begraafplaats rond de Nederlandse Hervormde Kerk te Vriezenveen overgebracht naar de tegenwoordige Algemene Begraafplaats. Het is bijzonder, dat op deze liggende steen ook de namen voorkomen van Frederik (Frits), geboren 1 april 1844 en overleden 20 juli 1912 en van zijn ongetrouwde zuster Hendrika Janna Smelt, geboren 6 juli 1833 en overleden 20 juni 1910. Beiden overleden te Ambt-Almelo, zoals de steen vermeldt. Hoewel ze lange tijd gewoond hadden in Almelo wilden ze toch begraven worden in Vriezenveen. De blinde zuster van Frits Smelt, Gerharda is vermoedelijk overleden in St. Petersburg, want haar naam komt er niet op voor. Dina Koster (1871-1947) uit Wierden kwam nog enkele keren per jaar te voet naar Vriezenveen om de graven van de familie Smelt te verzorgen en oude bekenden te bezoeken.

De schuur van Frits Smelt is inmiddels aangekocht door "Stichting Smelts Schuur" die het oude koetshuis uit 1843 in oude glorie wil laten herrijzen.

Dit artikel werd geschreven door J. Eshuis en gepubliceerd in het Jaarboek Twente 2000.